verhaal

verhaal 8: Zwarte vogels brengen geluk

Lang geleden had de Noordse god Odin twee raven, Hugin en Munin: geheugen en gedachten. Odin stuurde ze elke dag naar de aarde, zodat zij hem konden vertellen waar de sterfelijke mensen mee bezig waren. De raven hadden een goddelijke status vanwege hun wijsheid.

In de Griekse mythologie waren alle raven wit tot een kraai*) aan Apollo vertelde dat zijn vrouw Coronis hem ontrouw was. Apollo werd zo woedend dat hij zijn vrouw doodde en de veren van raaf en kraai zwart maakte.
*) de Latijnse naam voor kraai is Corvus corone

Raaf Corvus corax ©Ana Buren

In de Middeleeuwen werden raaf en kraai met het christendom een voorbode van de dood. Zwart betekende ongeluk en verderf, want deze vogels aten aas. Tijdens de pest aten zij zich rond. Raaf, kraai, roek en kauw werden al snel bejaagd en dienden als vogelverschrikker. Nog steeds wordt er op ze gejaagd. Onterecht, het zijn schitterende vogels, speels en ontzettend slim. BBB: Black Birds are Beautiful!

verhaal 7: Wat? Heus? Waar dan? Echt?

Tegenover waar ik woon slaapt een troep kauwen. In de schemering komen ze aangezwermd om te verdwijnen tussen de takken. Elk zoekt een plekje. Ik zie ze niet, hoor alleen hun geklets. Dat gaat een hele poos door, ook als het donker al gevallen is. Tot het stil wordt. Ik stel me voor hoe het er onder het gebladerte uitziet: zwart van de vogels – maar het is donker, zwart tegen zwart, ze zijn onzichtbaar, volkomen niet te zien.
Zouden ze schouder aan schouder slapen, stel bij stel?
Of op een kluitje, als familie? Zijn er favoriete plekken en wie krijgt die? Dulden ze nog andere vogels op de takken?
Vogelpoten klemmen zich stevig om een tak terwijl ze slapen, een wonderbaarlijk fenomeen en het gaat gewoon vanzelf. Terwijl ik geleund tegen mijn balkondeur verder mijmer, is er één kauwtje dat kennelijk nog iets kwijt moet. Waarop de hele meute klepperdeklep reageert. Na een poosje is het weer stil… tot een ander nog iets moet zeggen. Waarop de rest luidruchtig antwoordt. Langzaam sluit ik de balkondeur en laat de kauwen in hun boom. Kauw?!

Kauw Corvus monedula ©Ana Buren

verhaal 6: Kauw!

Ik loop door het plantsoen met ongezouten pinda’s voor de kraaien en kauwen. Afgekeken van M. M liep met haar hondje en strooide pinda’s. Ze vertelde dat de vogels haar binnen de kortste keren herkenden. Terwijl we praatten scheerde een kraaienpaar over haar hoofd om enkele meters voor haar op het pad te landen, de kop scheef, een vragende blik in de felle ogen. Inmiddels weet M exact wie waar woont. Elk kraaienpaar heeft een eigen territorium. Maar de kraaien weten ook waar zij woont. ‘Als ik een krantje zit te lezen bij het raam’, zegt M, ‘kijkt er een langdurig naar binnen, net zo lang tot ik ‘m iets geef.’
Kennen ze haar of haar hondje? Dat wilde M weten. Toen ze op reis ging, gaf ze haar vriendin een opdracht: ‘als je met de hond loopt, let dan goed op of de kraaien en kauwen komen bedelen.’
Al die tijd dat M op reis was, kwam er geen kraai of kauw in de buurt. Maar M was nog niet tevreden. Ze nam de proef op de som en nodigde zes vrienden uit met haar door het plantsoen te lopen. De kraaien en kauwen pikten haar onmiddellijk uit de groep. ‘Ongelooflijk’, zegt M, ‘al draag ik een andere jas of bril, al verf ik mijn haar, ze herkennen mij altijd! Altijd! Zelfs in een groep!’
En zo is het. Ook mij kennen ze nu. Soms loop ik onoplettend in gedachten tot er plots een kauwtje met een sierlijke zwier over mij vliegt en vlak voor me landt. Kauw! Of ik rijd op de fiets langs het plantsoen en er vliegt er een ’n eindje met me op. Kauw! Zullen ze nog eens van mijn hand eten? Dat ze verschillende karakters hebben, merk je vanzelf als je eenmaal op ze begint te letten. Wauw!

verhaal 5: De kat die wat had

M vertelt: ‘ik zag eens een kat. Die kat had iets vreemds. Ik zag hem van achteren. Hij zat roerloos voorover gedoken op de grond. Ik vertrouwde hem voor geen cent. Stil als een muis sloop ik op hem toe. Toen ik vlak achter hem was, prikte ik razendsnel met twee vingers in zijn wangen. Floep! Het schoot er uit! Recht naar voren, een blauwe flits (…) een ijsvogel!’

IJsvogel ♀︎ Alcedo atthis ©Ana Buren

verhaal 4: Een Japans sprookje over twee mussen
(6+, bewerking Marimees)

Er was eens een oud mevrouwtje. Ze woonde in een klein bergdorp in Japan. Op een dag hipte er een mus haar tuin in. Of eigenlijk: hij hinkepinkte, vanwege een gebroken poot. De mus tjilpte zacht. Het mevrouwtje kreeg medelijden. Voorzichtig pakte ze de mus op en zette hem in een mand van bamboe, met wat water en het voer dat mussen zo graag eten: graankorrels. Daarna verzorgde ze liefdevol het pootje. ‘Ik noem je Kees’, zei ze. ‘Word maar gauw beter, Kees.’ 
In het Japans heet Kees Akihiko, dat stralende prins betekent.

De poot van Kees genas voorspoedig en na een week kon hij weer vrij in de mand rondfladderen. Kees en omaatje raakten snel aan elkaar gewend en konden het goed vinden samen.
Maar op een ochtend hipte Kees uit de mand en vloog weg. Hij kwam niet terug en het mevrouwtje maakte zich grote zorgen. Ze zocht overal: in het schuurtje, achter het schuurtje, op het schuurtje, in de bamboestruik en in de keuken. ’Akihiko, waar zit je toch? Akihiko, ben je hier?’ 

Geen Kees.

De volgende dag zat er een mus onder het afdak te tjilpen. ‘Akihiko!’, dacht het mevrouwtje. ‘Kees! Kom maar hier Kees!’ Terwijl ze de deur opende, zag ze de mus zaden op het erf strooien. Toen tjilpte het musje drie keer, maakte een buiginkje – dat doen ze allemaal in Japan – en vloog weer weg. Lang keek het mevrouwtje hem na. 
Nieuwsgierig geworden raapte ze de zaden op en zaaide ze uit op het achterveld. Al snel kwamen er wonderbaarlijke scheuten uit de grond, waaraan zachte bladeren en grote oranje bloemen groeiden. De bloemen werden vruchten en op een dag oogstte ze prachtige pompoenen. Dankbaar hing ze alle pompoenen op een zonnige plek onder het afdak. 

Na een tijdje zag ze uit de eerste pompoen korreltjes vallen, kleine, witte korreltjes. Het mevrouwtje zette er een pan onder om alle korrels op te vangen. Ze proefde er een, het bleek heerlijk geurende rijst te zijn. Elke pompoen zat er boordevol mee. Nadat ze de rijst gekookt had, verbaasde ze zich over de smaak, zulke verrukkelijke rijst had ze niet eerder gegeten. Ze schepte een deel van de rijst in dozen, bracht die rond in het dorp en verheugde zich er op dat iedereen net zo zou genieten als zijzelf. En hoeveel ze ook van de pompoenenrijst nam, de rijst bleef stromen als water.

In het laatste huis van het dorp woonde een nare, hebberige vrouw. Toen zij van het verhaal van de toverrijst hoorde, werd ze jaloers. “Ik ga óók een mus vangen”, zei ze bij zichzelf. Makkelijker gezegd dan gedaan! Nadat ze er eindelijk een gevangen had, brak ze ruw het pootje… ach … en stopte de mus in een mand. Maar verzorgen? Niks ervan. Het musje had pijn en leed honger. Moeizaam krabbelde het in de mand rond. Na twee dagen al haalde het ongeduldige mens de deksel van de mand. De mus vloog direct luid tjilpend weg. De vrouw wreef zich begerig in haar handen en kon niet wachten op het geschenk van de mus.

De volgende dag zat de mus inderdaad op de vensterbank te tjilpen.Tjilpen? Het klonk eerder als een flinke scheldpartij! Maar het oude mens luisterde niet eens. Haastig opende ze de luiken van het huis en zag de pompoenpitten. Het waren er heel veel. Met een kakelend lachje zaaide ze ze schots en scheef uit op het veld. 

Al gauw kwamen er wonderbaarlijke scheuten te voorschijn, met stekelige bladeren en grote donkerpaarse bloemen. Na een tijdje werden het pompoenen, veel pompoenen. Het akelige mens graaide alle pompoenen van de grond en hing ze slordig onder het afdak. “Als er nu maar gauw rijst uitkomt! Als er nu maar gauw rijst uitkomt!” riep ze en keek elke dag naar de groezelige pompoenen.

Maar natuurlijk gebeurde er helemaal niks.

De vrouw werd toen zo woedend dat ze alle pompoenen er in één keer afrukte en open brak. En wat kwam er uit ? De meest griezelige beesten! Verzin zelf maar hoe griezelig! 

Ze kropen, gleden en vlogen recht op haar af, zaten al gauw overal en begonnen te bijten en te steken waar en zo vaak ze maar konden. Het arme mens kon niets doen. Hoe ze ook schreeuwde en sloeg, de beesten waren met te veel. De aanval duurde vijf minuten, daarna verdwenen alle monsters diep onder de grond. Nooit zijn ze meer ergens gezien. 

De vrouw krabbelde overeind, ze zat van kop tot teen onder enorme bulten en beten. Haar huid was pimpelpaars en alles jeukte en stak. Met geen mogelijkheid kon ze zich nog in het dorp vertonen. 
En wie zat er stiekem te lachen in de goot? De mus. Zijn pootje was genezen, want het was Koos de tovermus, het vriendje van Kees. Koos heette in het Japans Kenta en dat betekent gezond stout. 

Zeven dagen en nachten bleef de pukkelvrouw binnen, achter gesloten luiken. Maar elke dag stond er een kommetje geurende rijst voor haar deur. En van iedere korrel die ze at, werd ze een beetje beter. Van buiten en van binnen. Zo wordt er verteld.

Bewerkt van Volksverhalen Almanak

Huismus Passer domesticus ©Ana Buren

verhaal 3: Robin de roodborst 
Een voorleesverhaal om bij te tekenen (6+) ©Marimees

Er was eens een roodborstje dat Robin heette. Robin moest de wereld nog ontdekken, pas dit voorjaar was hij in het dorp Overschild uit het ei gekropen. Hij had geluk, want de tuin waarin hij woonde was heel groot met genoeg plekken om je te verstoppen voor katten en roofvogels. En er was volop te eten, ook ’s winters. Robin was nogal verlegen. Vaak kreeg hij knalrode wangetjes als iemand hem aankeek. Teken jij Robin?

Robin maakte die zomer veel lol met zijn broertjes en zusjes. Toen ze klein waren, had niemand nog rode veertjes.
Weet jij waarom niet? Nee? Kijk dan hier.

Je moet weten dat alle roodborstjes echte vechtersbazen zijn, ook al lijken ze schattig. Ze jagen op alles wat rood is! Het was Robin vaak genoeg overkomen dat er op hém gejaagd werd, met zijn rode wangetjes viel hij extra op. Gelukkig had hij een veilige plek gevonden. En die wilde hij graag voor zichzelf houden, om genoeg eten te hebben. Daarom moest hij nu zélf alles wat rood was weg jagen. Maar hoe deed je dat eigenlijk?
Robin oefende met rode bessen, hopla, als een voetballer schoot hij ze zijn tuin uit, de een na de ander! Teken jij Robin voetballend met rode bessen en andere rode dingen?

Het werd winter en kouder en voor het eerst was hij alleen. Zijn ouders, broertjes en zusjes waren naar het zuiden gevlogen, waar de zon ook in de winter lekker warm was. Robin was zo druk bezig geweest met bessen verjagen dat hij niet gemerkt had dat de familie weg was. Het werd steeds kouder. Hij maakte voor zichzelf een warm plekje onder de struiken. Teken Robin’s winter huisje, gebruik je fantasie!

Intussen waren er andere roodborstjes naar Robin’s tuin gekomen. Uit landen met sneeuw op de velden en ijs op de rivieren. Ze hadden honger en pikten zijn eten weg! ‘Hela, hola’, riep Robin zacht, ‘laten jullie nog wat voor mij over?’ Maar de vogels luisterden niet en joegen hem weg uit zijn eigen tuin.
‘Ik doe het niet meer’, dacht Robin treurig, ‘ik wil niet meer vechten. Ik wil spelen en vrienden maken! Had ik maar iemand die er net zo over dacht…’

Robin begon te dromen van heel andere vogeltjes: blauwstaarten, geelwangetjes, groenbuiken… vogels met stippen en strepen in allerlei kleuren. En op een dag, de grond was wit van een laagje sneeuw, zag hij háár. Ze was als in zijn wildste dromen, prachtig! Teken haar maar.

Zijn verlegenheid verdween als sneeuw voor de zon. Zijn wangen gloeiden nu als twee kerstballen, van opwinding. En het nieuwe vogeltje, ik noem haar Tinaatje, vond Robin ook erg leuk. Robin en Tinaatje werden de beste vriendjes, de hele winter speelden ze samen. Wat speelden ze?

Met de lente kwam de familie terug uit het zuiden. Die zette grote ogen op toen ze Tinaatje zagen met al haar kleuren, strepen en stippen.

Tinaatje werd steeds vaker ook een beetje rood als Robin dicht in haar buurt kwam. Robin vond haar dan nóg liever. En op een dag had Tinaatje zeven eitjes in de rododendron gelegd. Het leken net paaseitjes, elk eitje zag er anders uit. 
Oja, Tinaatje was een sloddervos, ze maakte een heel rommelig nestje. Wat Robin juist enorm gezellig vond. Teken het rommelnest met de verschillende eitjes.

Tinaatje en Robin broedden de zeven eitjes om beurten uit. Hoe zagen hun kindertjes er uit? Teken jij ze alle zeven?

De kinderen aten veel spinnetjes, héél véél spinnetjes en andere lekkere hapjes voor roodborstjes. Ze waren erg vrolijk en trapten tegen veel rode dingen aan. Zo, en nu is het verhaal uit, anders wordt het veel te lang.
Maar jij kunt er zelf natuurlijk nog van alles bij verzinnen en bij tekenen! Stuur je een foto van je tekening naar mij op? Wie weet krijgt hij dan hier een plaatsje. Klik hier voor contact.

Roodborst Erithacus rubecula ©Ana Buren

verhaal 2: De nieuwsgierige gierzwaluw
Een meevertel sprookje (6+) ©Marimees

Er was eens een vogel. Niet zomaar een vogel, nee, het was een gierzwaluw. Hij was jong, sterk, sneller dan de wind, maar vooral: heel nieuwsgierig. Alles wat bewoog interesseerde hem. En ook alles wat niet bewoog. Op een mooie zomerdag was hij geboren aan de Graauwedijk in het dorpje O. Wat een geluk! Zijn nestje lag onder de dakpan van een lieve vogelman. Daar kon hem niets gebeuren, hij groeide voorspoedig op. Aan het eind van de zomer maakte hij zijn eerste reis, helemaal naar … Zelf snapte hij ook niet hoe het kon, hij vloog gewoon, op goed geluk, zijn vleugels droegen hem. Het ging vanzelf. Maar ver was het wel. Eenmaal in Afrika had hij een luizenleventje: vliegen, eten, slapen. En lol maken met zijn vrienden. Het was regenseizoen en van alles was er altijd genoeg. Nooit was het er koud, zoals bij ons in hartje … 

Op een dag vertelden zijn paps en mams dat zij lang op reis zouden gaan en dat hij niet mee mocht. Hij stribbelde tegen, maar wat hij ook deed of zei, niets hielp. Tenslotte vond hij het goed omdat zijn vrienden ook niet mee mochten. Hij zou niet alleen zijn.

De tijd vloog voorbij. Het was eigenlijk best leuk zonder paps en mams. Ze deden die hele lange periode wedstrijdjes wie de snelste vlieger was. En wie won er? Oh wacht, onze vogel heeft nog niet eens een naam! Verzin jij die? 

Op een goeie dag kwamen zijn paps en mams terug. Dat werd een vrolijk weerzien! Tot zijn grote verrassing hadden ze een cadeautje voor hem mee genomen. Wat was het?

Opnieuw brak het regenseizoen aan in Afrika, was er volop te eten en werd het leven één groot speelfeest. 
Toen zeiden paps en mams op een dag: nu ben je groot en sterk genoeg om mee op reis te gaan. Morgen vertrekken we. Die nacht deed onze vogel geen oog dicht. Hij kon bijna niet wachten! 

Bij de eerste zonnestralen klonken schrille kreten. Hij nam een aanloop, sprong, sloeg zijn vleugels uit en zeilde de anderen tegemoet. Daar gingen ze! Op weg, het avontuur kon beginnen! Waar ging de reis naar toe? Weet jij het?

Hij vloog en vloog en vloog. Gelukkig vond hij dat nou net het allerleukste om te doen. Urenlang kon hij het volhouden. Maar, weet je nog? Hij was ook heel erg …  en dat zat hem soms in de weg. Alles wilde hij zien en meemaken. Dus toen hij boven een wolk vloog en zag dat er iets groots uit die wolk stak dat veel hoger kwam dan hij, wilde hij weten wat het was. Het was een … Mooi zo, kon hij meteen even uitrusten. En terwijl hij daar lekker zat, gebeurde er dit: … verzin het zelf.

Zo! Hij vloog alweer. Na een poos, de lucht was helder, zag hij onder zich alleen maar zand, heel veel zand en nergens water, hoe zat dat? Het was natuurlijk de … Hij liet zich naar beneden vallen en landde op zijn pootjes. Toen hij gewend was en beter om zich heen keek, zag hij in het zand van alles … hij maakte praatjes met … toen nam hij afscheid: jongens, ik moet er vandoor, op de terugweg kom ik weer langs, tabee! 

Zo ging de reis verder. Onze vogel had er zin in, hij vloog en vloog en vloog. Eten deed hij vliegend, hij sperde gewoon zijn bek wagenwijd open en de luchtbeestjes vlogen er vanzelf in. Als hij erge dorst had, daalde hij en hapte slokjes uit een rivier. 

Plotseling kwam er iemand naast hem vliegen, die had hij nog nooit gezien! Het was een … 

Best spannend. Hij was al weken onderweg. Had tegenwind, regen en onweer doorstaan, allerlei avonturen beleefd, maar het áller engste dat hij meemaakte of juist het áller vrolijkste – jij mag kiezen – was dit … 

En net toen hij dacht: wanneer zijn we er eindelijk, zag hij ver beneden zich iemand lopen. Hij keek, vloog lager, keek nog eens en ja hoor, die lieve man kende hij, het was natuurlijk…! Carel was hem tegemoet gelopen, zo lang had hij naar de vogel uitgekeken en daar was hij: de kleine dappere gierzwaluw, voor het eerst terug in O! Shrie shrie hoorde hij roepen en hij zag hoe de vogel linea recta onder de dakpan vloog waar hij twee jaar eerder geboren was. 

En toen en toen en toen… bedenk jij de verdere avonturen van … ?

jonge gierzwaluw in nestkast Apus apus ©Ana Buren

verhaal 1: De spreeuw van Shakespeare
zou dit verhaal er nog eens van komen?

Spreeuw Sturnus vulgaris ©Ana Buren